Vorige week was ik een etentje aan het voorbereiden voor vrienden. Ik ben op zijn zachtst gezegd geen keukenprinses, en had een ambitieus plan opgesteld voor een viergangendiner. Het bezorgde me spanning, maar ik ben de hele middag bezig geweest met kokkerellen en kon op tijd mijn vrienden verrassen met heerlijke (al zeg ik het zelf) gerechten. Er lag een druk op me, maar die kon ik aan en vond ik niet vervelend. Ik werkte toe naar iets positiefs.
Hoe anders was dat toen ik in mijn vorige baan een klus moest overnemen van een collega die zich ziek had gemeld. Iemand die vaak ziek was als het spannend werd en dringende opdrachten dan aan collega’s overliet. Ik had er geen zin in om weer de gaten dicht te lopen, maar om en om pakten we het op en nu was het mijn beurt. Enerzijds zag ik de noodzaak van het werk dat gedaan moest worden, en anderzijds was ik gefrustreerd omdat ik last minute iets helemaal moest opstarten dat al weken eerder opgestart had kunnen zijn– toen die collega nog niet ziek was. Ook hier lag er druk om iets te doen in korte tijd. Het is me gelukt, en daarna was ik compleet uitgeput.
Twee gevallen van spanning. Van de een kreeg ik energie, de ander kostte me energie. Het verschil: de manier waarop je er zelf in zit, hoe je het beleeft. Mogen en willen versus moeten.
Hoe zorg je nu dat moeten willen wordt? Of dat moeten verandert in ‘ik doe dit niet’ op een vriendelijke doch besliste manier? Hoe maak je keuzes waarvan je wel energie krijgt?